zesëndertigste week

De misdaden van Pol Pot, vrijdag 8 maart

Van de reporter terplaatse:

Opstaan met de zalige zekerheid dat er geen eeuwige kijkers op post staan, met zicht op het Koninklijk Paleis en onder een reusachtige boom recht uit het regenwoud geplukt; dus schaduw: wat een weelde!

Tegen tien uur haalt Koen onze Vietnamese visa op, en Barbara neemt haar zusje mee naar de boekenwinkel en ruilt daar enkele uitgelezen( en één onleesbare) boeken tegen drie romans. Als we een waslijn spannen, komt een hotelbediende zeggen dat dit van weinig respect voor de koning getuigd en dat we zouden kunnen last krijgen met de politie. We leggen de was dan maar op een paar matjes in het gras. Piet amuseert hem met het bespuiten van de planten en het helpen met de tuinmannen. We nemen afscheid van onze buurman (de koning) en de hotelmanager, een vrouw die we nog niet eerder gezien hadden (ze was toen we afgesproken hadden om toestemming te vragen om in haar tuin te kamperen naar de manicure volgens de receptionist). Het mag gezegd zijn, in Hotle Renakse zijn ze vriendelijk.

De familieraad besliste en het genocide muzeum Tuol Sleng, en de killing Fields (massagraven 15 km buiten de stad) te bezoeken. Een schoolgebouw onder Pol Pot (1975-1979) door de rode khmer ingericht als ondervragingscentrum en gevangenis stelt nu zijn martelkamers en celle tentoon. Er hangen honderden foto's van genummerde gevangen: mannen, vrouwen, kinderen en babies. Onvoorstelbaar. Na het bezoek hebben Barbara en Naas genoeg wreedheden gezien en wordt de tocht naar de killing fields afgelast.

We laten Phnom Pehn achter ons en vertrekken naar het oosten;. Vietnam moet ons voorlaatste nieuwe land worden. De asfaltbaan is slecht. Het wegdek is verschrikkelijk oneffen, en de non danst met een slakkegangetje verder. Aan de oever van de Mekong is een zogenaamde "beach" die op zondag overbevolkt wordt door picknickers die op paalterrassen boven het sluk een matje huren. Helaas rijden we die plaats voorbij en dan stoppen we maar bij een marktje en eten stokbrood in de non. We hobbelen verder tot we er genoeg van hebben: de asfalt is ondertussen vervangen door zand en stof, veel stof. We houden natuurlijk halt bij de monikken, aan de oever van een arm van de Mekong. Koen en een paar kinderen maken een avondwandeling naar de hoofdarm van de Mekong tussen de rijstvelden door.

Al wobbelend naar Vietnam, zaterdag 9 maart

Van de reporter terplaatse:

Deze morgen trekt Koen erop uit om een paar foto's te nemen in het dorp. De mensen zijn heel vriendelijk, bieden thee aan en trekken hun beste kleren aan om op de foto te staan.

Intussen staat een bende kinderen rond de non en Barbara krijgt het schitterend idee om ze te laten tekenen. Papiertjes en potloodjes worden uitgedeeld en er komen mooi plaatjes tevoorschijn. Jammer dat we niet beter met hen kunnen communiceren, maar het is toch leuk.

De rest van de dag wordt weer een stoffige ondernemeing, en moeilijk en vermoeiend om de non tussen de putten te laveren, in een mist van opgewaaid stof. We rijden over de transasian highway (helaas in aanleg)

In een kelin "stadje" stoppen we om te eten. Naas stapt een kotje binnen en na wat een gebarentaal bestelling wordt genoemd, krijgen we een combinatie van kip, ananas, en komkommer voorgeschoteld, samen met rijst; precies de dingen die naas had aangeduid in de "keuken".

En weer de zandmist in tot de inhoud van alle schuiven weer een mooi laagje heeft. We maken onze laatste Riel op in een stadje op ongeveer 45 kilometer van de grens. Diesel, mango's en ijs. 45 kilometer is in Europa niet veel, hier betekent het toch zeker twee uur rijden. Teveel voor vandaag. We rijden toch nog een halfuurtje door tot we een geschikte plaats vinden. Hier in cambodja willen we niet van de hoofdweg omwille van de anti-tankmijnen die nog her en der verstopt liggen). Weer massa's kinderen die van de wat-school komen maar als het donkert is het rustig en de nacht is adembenemend stil en donker, daar kunnen we in België alleen maar van dromen.

Naar Vietnam , zondag 10 maart

Van de reporter terplaatse:

Leve de zondag. Geen school, dus geen klassen volk, slecht een tiental monniken, staan op enkele meter afstand.

Om half twaalf bereiken we de grens en een kwartiertje later zijn we Cambodja uit. De cambodjaanse douaniers zijn uiterst vriendelijk en zwaaien ons uit.

We wanen ons al in Vietnam, maar dat is voorbarig! Zonder problemen worden onze pasporten en visa afgestempeld. We krijgen 90 dagen tot 8 juni behalve Barbara, (in de ambassade in Phnom Pehn maakten ze een fout) zij mag er maar 60 bliven (tot haar groot jolijt). Wij mogen Vietnam binnen na een blaadje van de gezondheidsdienst te hebben ontvangen.

Nu is het aan de non. En wat blijkt, De pipo van de douane zegt dat onze carnet de douane (waarmee we al negen grenzen overstaken) niet voldoende is Vietnam. In het gebrekkig engels probeert hij uit te leggen dat we een "claim" of zoiets nodig hebben, en die hebben we niet . En dan begint het kat en muis spel. Wij bluffen dat we in de ambassade in Brussel en in Phnom Pehn om informatie hebben gevraagd en dat ze ons hebben verzekerd dat de carnet voldoende was. Hij stelt dat hij de vietnamese wet moet volgen en dat we dus die "claim" nodig hebben. Als we vragen waar we die moeten halen kan hij ons niet antwoorden, als we vragen wat er moet instaan kan hij ons niet antwoorden, als we vragen een voorbeeld te tonen kan dit niet, als we vragen de vietnamese wet te tonen kan dit niet, als we naar zijn chef vragen krijgen we geen antwoord. We blijven steeds maar hetzelfde zeggen met andere woorden: we habben alle nodige documenten zoals de ambassade ons geadviseerd heeft. Hij blijft steeds hetzelfde zeggen namelijk dat we en de carnet en de "claim" nodig hebben. Ondertussen volgen nog enkele grappen, de situatie is af en toe echt komisch. Af en toe doet hij alsof hij iets voor ons zal doen maar dan verdwijnt hij achter een andere balie... Koen blijft hem achtervolgen. Hij doet een verhaal over verzekering van de vrachtwagen en wij tonen onze europassistance reisbijstand verzekering waar op bladzijde negen "vietnam" te lezen is, en daarmee is deze verzekeringdiscussie dan afgesloten (een truck die 12 jaar geleden ook al in Afrika werkte). Op een bepaald ogenblik zegt hij dat hij de camion moet checken, en dat kan alleen wanneer die voor zijn kantoor staat. Terwijl Koen de non voor het kantoor probeert te krijgen, meldt hij de slagboombewaker dat hij onz niet mag doorlaten en tegen het moment dat we -zonder non- terug in zijn kantoor zijn is de man verdwenen. Een collega van de immigratie heeft er duidelijk lol mee.

Onze doeanier is duidelijk zenuwachtig en zegt dat hij ons geen problemen wil bezorgen, maar zijn overste die we niet te zien kregen heeft duidelijk njet gezegd, dus moet hij ons kunnen afschepen. Na uren gepallaver zijn we nog geen stap verder. Als het vijf uur wordt weten we enkel dat we een "claim" nodig hebben en dat de Chambre of Commerce in Saigon ons misschien zou kunnen helpen, geen adres, geen telefoon, geen zekerheid dat ze daar iets kunnen doen....

Als onze douanier uiteindelijk nog een keer zijn hoofd durft te tonen, krijgen we een circulaire te zien dd 21 december 2001, waar in het Vietnamees uiteraard op staat wat we nodig hebben, enkele woorden mag ik overschrijven maar veel wijzer ben ik daar niet mee. Alleen blijkt de"claim" volgens onze vietnamees phrasebook een "permit" te zijn. Sinds 21 december hebben we z'n permit nodig. Zonder mogen we er NIET in. We weten nog steeds niet als hij het meent, of als hij misschien wat wil opstrijken.

Afin het wordt donker, de kantoren lopen leeg en we slaan onze tenten op voor de ingangspoort van Vietnam, in niemandsland. We bereiden ons voor op enkele dagen van wachten en pallaveren. Onze grootste zorg is dat over vijf dagen ons Brittje en Toto aankomen in Saigon en drie weken later de vier Lebbetjes in Hanoi. In alle stilte wordt rampenplan één uitgeroepen, we zullen hier tot donderdag blijven proberen over de grens te komen en gaan dan vrijdag Britt en Thomas afhalen aan de luchthaven met de bus, daarna zien we wel.

Naar Vietnam na 22 uur aan de grens, maandag 11 maart

Van de reporter terplaatse:

Vroeg uit de veren, samen met de opkomende zon opent de douane langzaam zijn kantoren. Met een diepe zucht neemt Koen zijn papieren onder de arm en vertrekt voor een onmogelijke taak.

Onze sterren staan goed: De onzichtbare chef van gisteren is vandaag op computerles, en wordt vervangen. De nieuwe chef maakt blijkbaar geen problemen, hoe het komt weten we niet precies, maar er komt een beetje schot in de zaak. De carnet wordt afgestempeld. Maar dan blijkt er nog een probleempje te zijn: de non moet op de zelfde dag binnenkomen als de chauffeur en de chauffeur was gisteren al in Vietnam. Dus een nieuw papier. Dan laat de chauffeur verkeerdelijk Sofie De Vaere de kamion importeren, ze krijgt hem op haar immigratiepapieren; oei dit kan niet. Dus een nieuw papier.

Uiteindelijk wordt de non afgespoten met ontsmettend product (de gezondsheidsofficier ontfutselt 25.000 dong (twee euro)) en de vrachtwagen wordt een beetje onderzocht door een paar nieuwsgierige douaniers. Nog wat paperassen en stempels en met de verwittiging dat we de volgende keer de duistere permit zullen nodig hebben, mogen we het land inrijden. Vietnam here we come!! Het was een lange en spannende bevalling maar we hebben ons er nog een keer doorgeslagen.

De chauffeur is moe van een ganse nacht nieuwe reisplannen te maken. Op tien kilometer van de grens stoppen we in het eerste Vietnamese stadje (Go Dau). Naas en zijn moeder gaan op verkenning naar de markt. Pa neemt een moto naar de bank om er 15.000.000 dong te ontvangen. Dan maak ik voor het eerst sinds iran, veiligheidskopies van onze visa en douanedocumenten, je weet maar nooit. Vers ijs in de ijskast en een rustplaats zoeken.

Op weg naar Tay Ninh stoppen we aan een Karaokebar en aan de overkant van het kanaaltje kunnen we onze kamion in een weide kamperen. Het is het terrein van een verlaten steenbakkerij maar er worden nog steeds bootjes gelost de zand, bakstenen en cement aanvoeren over een onogelijk klein kanaaltje.

Mama Heidie en Naas gaan naar de karaoke-bar om te kijken of we er kunnen eten. Ze vragen na wat er zoal op het menu staat maar bestellen nog niets. Ze roepen ons over het water. Als we in het restaurant aankomen blijken we de enige gasten te zijn en een tiental dienster-animeermeisjes is ter onzer beschikking. Alhoewel er niets besteld is komt toch het ene na het andere gerecht op de tafel. Van alles wat Naas en Mama vroegen als het op het menu stond werd er een schotel klaargemaakt. Buiten de kippepoten worden vrijwel alle schotels leeggegeten, vietnamees eten is dus lekker.

In de namiddag luieren we lekker in de weide en de kinderen spelen met de kinderen van het huis naast de deur. Ik lees het laatste hoofdstuk van de vierjarige wereldreis van Ted Simon en vul dit dagboek aan.

De coadoisten, dinsdag 12 maart

Van de reporter terplaatse:

Tainin.

Zonder schaduw in de buurt begint een nieuwe dqg. Volgens Koen stinkt het vers ondergelopen rijstveld naar modder en meer. Naas is zoek, maar hij ligt een beetje uit te rusten van de lange nacht in zijn hangmat in de oude steenbakkerij.

We rijden naar Tay Ninh naar een tempel van de Caodaisten. Een godsdienst gebaseerd op een kruising van Taoisme, Budhisme en Christendom. Volgens tegenstanders is het een secte. Om klokslag twaalf uur begint een ceremonie in de tempel. Honderden gelovigen gekleed in blauw, geel of rood, netjes opgesteld in rijen, bidden, knielen, zingen voor ons erg onbegrijpelijke gebeden. Boven in de tempel is rondom een gaandelij voor de toeschouwers. Na een uurtje houden we het voor bekeken.

We zoeken een restaurantjje en eten vis, of noedelsoep, of rijst met ei. Na de middag besluiten we nog eens de toerist uit te hangen en rijden naar de berg waarop een pagode gebouwd is. De plaats is recreatiegebeid: cablecars om nar de pagode te zweven; een superglijbaan in aanbouw om naar beneden te zoeven, een visvijver met bootjes enz.... Je kunt er ook een hangmat huren voor 500 dong per uur in een bos waar er een paar extra palen werden bijgezet om de honderd hangmatten elk hun plaats te geven. Er is zeer weinig volk maar toch is de boel voorzien om massa's bezoekers te ontvangen. Met zijn allen met de karretjes naar boven, zo'n kwartiertje boven de grond hangen met prachtig zicht op de rijstvelden; het land is oneindig vlak ronddom de 900 meter hoge berg. De pagode is mooi. Veel gelovigen komen offers brengen; wierook, fruit, vele flessen soyasaus en nog veel meer. De monniken hebben er zelfs een handeltje opgezet; voor het altaar worden de goederen verkocht. Naas en Piet en Sofie krijgen elk een stuk fruit van de monniken De meisjes gaan terug naar beneden met de cable cars. De mannen stappen gezwind langs het wandelpad terug naar de non. Nog een ijsje voor de jeugd en we zijn allemaal gelukkig dat deze prettige uitstap, gesponserd door moeke broes, goed geslaagd kan genoemd worden.

We verlaten de berg en rijden richting Cu Chi tunnels. Aangezien onze wegenkaart (de beste van Vietnam) niet nauwkeurig is, en de halft va de wegen erop ontbreken weet Koen niet precies waar we zijn. Aan elk kruispunt de weg vragen helpt ons op het juiste pad. We vinden een slaapplaats op een klein stukje grond bij het kanaal. Na wat gebabbel met de omwonenden eten we vietnamese hot-dogs. Naas die steeds goed uit zijn doppen kijkt had natuurlijk gezien dat twee kilometer terug langs de weg een kraampje stond. En aangezien hij hot-dog wou, heeft hij een minifiets gemonteerd en weg was hij, juist op tijd terug voor de donker met ons avondmaal.

De Cu Chi tunnels, woensdag 13 maart

Terwijl in de ouderelijke slaapkamer hoofdstuk 19 van de avonturen van Pa Pinkelman wordt voorgelezen, ontdekt Sofie enkele honderden eenden die door twee eendehouders (met lange bamboestok met een vodje eraan) over de weg langs het irrigatiekanaal.

De oude man met de typische vietnamese baard (er groeien slechts een paar honderd lange haren aan het topje van de kin) nodigt ons uit in zijn huis. Eerst ontbijten en opkramen en dan gaan we het nieuwe huis binnen. Er staan rijk versierde kasten en in elke kamer een groot zitplatform. We blijven even zitten aan de mooi opgeblonken tafel, nemen een foto van de vriendelijke man en vertrekken naar de Cu Chi tunnels. Niemand kent de weg naar het kleine dorpje Ben Dinh omdat wij er niet in slagen de naam uit te spreken met de juiste zuid-vietnamese tonen.

We rijden naar Trang Bang in de hoop er een marktje en een internetcafé te vinden. We rijden de vrachtwagen bijna vast maar kunnen toch achter de marktstraat dicht bij de 'haven' parkeren. We stappen een paar winkels binnen en kopen worstjes, yoghurt, smeerkaas, UHT melk... We vinden een paar Gameboy cafés (met ouderwetse televisieschermen) en één café vol computers, helaas zonder internetverbinding en enkel in gebruik voor spelletjes.

We zijn nu driemaal rechts ingeslaan en ik hoop door nog een vierde maal een straat rechts in te lopen terug bij de kamion te komen. We vragen waar er een straat naar rechts is en als we uiteindelijk een zandweg gevonden hebben doet iemand een zwemgebaar met zijn armen, ik denk dat hij water bedoelt en aangezien de kamion vlakbij het water geparkeerd staat, volgen we hem. Tot onze grote verbazing komen we bij een mooi blauw openlucht zwembad,het laatste wat we verwachtten in dit achterafstraatje. We beslissen van eerst te gaan eten en dan terug te komen. We volgen het zandweggetjje en komen uiteindelijk in half ondergelopen palmbos terecht. Via een loods die een bakkerij blijkt te zijn, komen we in een huis terecht en via dit huis in een fotowinkel waar we een kwartier geleden een lensdekseltje probeerden te kopen. Door de drukkende middaghitte raken we uiteindelijk toch terug aan de kamion. We rijden een straat verboden voor vrachtwagens door en kopen acht vietnamese hotdogs (1000 Dong, ofte 8 eurocent) en een zak oliebollen als middagmaal.

Het zwembad bevat volgens onze tieners zeer zwaar water. Het water ziet er vrij proper uit, maar de douche en kleedhokjes zijn ronduit smerig (ofte kletsekiezig). Sofie wil er alleen zonder bandjes in, en maakt inderdaad weer vorderingen in haar verwoede pogingen om echt te leren zwemmen. Piet gaat sierlijk op en neer; hij verdwijnt telkens diep onder water maar komt bij elke slag toch net lang genoeg met zijn hoofd boven water om lucht te happen.

Na een uurtje vertrekken we dan naar de tunnels waar de Vietcong in vochten en die voor de amerikanen een echte nachtmerrie waren. Er staan weinig of geen wegwijzers maar uiteindelijk zien we twee poepsjieke toeristenbussen (vol israëli) rijden en proberen ze te volgen. De toeristen hebben duidelijk meer haast dan wij en we laten de bussen dan ook maar vlammen over de smalle asfaltweg.

De 50 meter tunnels die voor toeristen zijn opgesteld zijn toch wel indrukwekkend. De eenvoudige systemen waarmee het Cu Chi volk de amerikanen om de tuin kon leiden zijn ronduit spitsvondig. De ingangen van de tunnels die ongeveer 20 bij 40 cm meten zijn gewoon onvindbaar. De tunnels zelf lijken telkens dood te lopen maar dan moet je naar een ander verdiep (hoger of lager) waarvan de ingang weer verborgen is. De rookafvoer (via bamboekanalen) van de keukens is gewoon onder een berg bladeren verborgen die tot 100 meter van de keuken zijn verwijderd. De vietcong gebruikte chilli, peper en amerikaanse zeep om de honden te misleiden. In plaats van dure landmijnen gebruikten ze zelfgemaakte bougietraps (valkuilen met allerhande klappende en rollende pinnen met weerhaken).

Het is al vijf uur als we de tunnels uitkruipen en we gaan op zoek naar verse bagetten en ijs. Een half dorp verder parkeren we in een droogstaand rijstveld naast een schamel hutje bewoond door een zeer vriendelijk koppel. In de café-winkel aan de overzijde van het straatje drink ik een fles flets Saigon-bier met grote ijsblokken, om de buren gunstig te stemmen.

Als onze muskietententen zijn opgezet en te twee jongsten al in bed liggen krijgen we bezoek van twee mannen die zich als politie uitgeven, ze spreken geen half woord engels dus wordt er gewacht op een vriendelijke vietnamese schone die vrij goed engels spreekt en mijn naam en pasportgegevens opschrijft. Als ik een uur later boven over het Phelan testament lig te lezen hoor ik hardnekkig "miestedwaor, miestedwaor" roepen. Ik zet me recht in zie een van de prachtige communistische petten, die dubbel zo groot zijn als de man eronder en begrijp dat we nu met echte politieagenten te maken hebben. Ik daal af, probeer ze af te schepen met 'what's the problem, no problem' maar de agent is hardnekkig. Ik trek mijn kleren weer aan en ga bij hem aan tafel zitten in het café rechtover de deur. Ook met mijn identiteiskaart en een kopie van mijn pasport is hij niet tevreden, dus haal ik mijn echte pasport uit z'n veilige plaats. De agent begint verwoed letter voor letter over te schrijven en vraagt wel drie keer uit welk land we komen. Om het hem een beetje moeilijk te maken toon ik drie keer de drietalige voorkant (dus zonder engelse vertaling) van mijn pasport en uiteindelijk noteert hij "KONINKRIJK BELGIE". Daarna moet hij natuurlijk ook alle gegevens van Heidie en de kinderen noteren en zegt hij dat we moeten verhuizen naar de goed verlichte parking van het politiekantoor. Hier is het niet veilig wegens de heroïnehandelaars en de vietnamese regering laat niet toe dat buitenlanders hier logeren. Ik neem dan maar mijn pasport uit zijn handen, plooi het open op de bladzijde van het vietnamese visum en zeg dat dit het bewijs is dat ik toestemming heb van de vietnamese regering om overal te zijn en te logeren waar ik wil, en dat er hier alleen zeer vriendelijke mensen zijn en dat deze mensen zeker geen heroïnehandelaars zijn. En inderdaad, het café is ondertussen volgelopen en mijn laatste zin wordt vertaald en iedereen is tevreden. Via de radio wordt het politiekantoor opgeroepen en er worden tevergeefse pogingen gedaan om iemand met een GSM te bereiken. Ik wacht geduldig terwijl ik van de ijskoude spinaziedrank slurp die we van de cafébazin kregen. Na een kwartier stappen de twee agenten zonder mij iets te zeggen op hun moto en verdwijnen over de duistere zandweg, ik wandel terug naar het testament van Troy Phelan, het café loopt leeg en wordt afgesloten. Er volgt een stille en rustig nacht.

Blijde intrede in Ho Chi Mihn City, donderdag 14 maart

Geen heroïnehandelaars deze nacht en ook geen politie meer. Mist in de rijstvelden, de zon doet verwoede pogingen om door de wolken heen te raken. Piet heeft de koffie al klaargemaakt en loopt nu naar de voorbijrijdende bakker (op de bromfiets natuurlijk) die Naas vanop het dak heeft ontdekt.

De weg naar Ho Chi Mihn City wordt hoe langer hoe smaller, en hoe langer hoe drukker. Hier in Vietnam zijn er vrijwel geen auto's de weg wordt volledig ingepalmd door duizende brommertjes en enkel fietsen waar zware vrachtwagens zich een weg proberen door te toeteren. Onze claxon in niet zeer indrukwekkend in verhouding tot de luchthoorns die de vrachtwagens hier gebruiken en we vorderen dus maar met een slakkegangetje. Net voor we aan de luchthaven komen stoppen we aan een supermarkt waar we wat inkopen doen.

Dan begint de zoektocht naar een veilige parking. Het Mekong Hotel is een hospitaaltje geworden. Het Novotel-Sofitel is bijna op de straat gebouwd en heeft slechts een piepkleine overvolle parking. Gelukkig is er tweehonderd meter verder het Tan Son Nhat Hotel waar we net door de poort kunnen, helaas kunnen we niet onder de tweede onderdoorgang zodat we langs de luidruchtige straatzijde vòòr het hotel moeten parkeren. Gelukkig staan we achter een hoog hek, dus veilig en zelf geen kijkers.

terug naar boven